Ik woon aan een plein dat helemaal geen plein is. Midden op het plein staat namelijk een kerk, de Oude Kerk, het oudste gebouw van Amsterdam. Ik kan niet door de hoge ramen van het godshuis kijken dat 's avonds van binnenuit worden verlicht, maar ik weet dat achter die vensters Saskia van Uylenburgh rust, de grote liefde van één van Nederlands grootste schilders.

Voor de kerk staat de toren, 67 meter hoog, die van acht uur 's morgens tot elf uur 's avonds elk kwartier laat horen dat-ie er nog staat. Op het puntje prijkt een fiere haan die altijd verraadt uit welke hoek de wind waait. Een klok heb ik niet nodig want als ik op de bank zit, hoef ik alleen maar omhoog te kijken om te zien hoe laat het is.

Tussen de kerk en mijn huis staat een 'boombank', een bank die om een oude iep is gekruld. Niemand in de buurt wilde die bank, maar het stadsdeel dat toen nog bestond wilde de bank wel en dus kwam hij er. Behalve als het hard of langdurig plenst, zitten er vanaf de eerste dag mensen op die bank. Regelmatig leggen er ook vogels van zeer diverse pluimage aan.

Roodverlicht

Rondom de kerk wonen heel gewone mensen; de flikkering van de tv is her en der duidelijk zichtbaar. Bijna alle huizen zijn oud, maar in een foeilelijk nieuwbouwblok uit de jaren tachtig woon ik zelf te midden van tientallen anderen met één gemeenschappelijk kenmerk: we zijn allemaal niet steenrijk, zoals de miljonairs die hier ook wonen.

Tot voor kort woonden op de hoek de koster en de kosteres van de Oude Kerk. Ze woonden recht tegenover de ingang zodat ze nog elke zondag in de gaten konden houden of het wel goed ging met hun kerk. Een paar jaar geleden is de koster overleden, en zij is onlangs naar een verzorgingstehuis vertrokken. Sindsdien waakt er niemand meer over het godshuis. Dat voelt toch wat kaal.

Rondom de kerk staan ook de meisjes in hun roodverlichte ramen. Links staan de zwarte; rechts de blanke. Hoe dat zo gekomen is? Niemand die het nog weet. Het zijn vooral de dames – zo noemt iedereen ze hier – die ervoor zorgen dat er altijd wat te doen is op het met kinderkopjes, gele IJsselsteentjes en ordinaire klinkers beklede plein. Het is een 24-uurseconomie en de keren dat het plein geheel is uitgestorven, zijn zeldzaam.

Behalve de dames zijn er wat winkeltjes, een paar koffietentjes, één chic restaurant en een handvol cafés die voor de nodige reuring zorgen. Ook kun je hier een stickie kopen en vijf meter verderop een tatoeage laten zetten.

Hier woon ik dan, tussen de meisjes, tegenover de kerk. Rechts kan ik langs de kerk kijken tot aan de Zeedijk waar de Chinezen wonen. Daar eindigen de Wallen. Het is mijn universum en het is er zelden saai. Ik noem het Uitkijkpost De Wallen en ben van plan er regelmatig een stukje van vijfhonderd woorden aan te wijden.

De volgende keer: persen en wringen