Wie tegenwoordig door de Warmoesstraat loopt wordt overspoeld door vooral jeugdige toeristen en de daarbij behorende toeristenindustrie. Dat betekent veel lawaaierige tenten, flauwekulwinkels, pizza-uitstallingen, coffeeshops en goedkope restaurants.
Onvoorstelbaar nu, maar in de Gouden Eeuw was de Warmoesstraat de hoofdstraat van Amsterdam. Het was er net zo druk als tegenwoordig, alleen liep er wat ander volk rond. Er woonden namelijk rijke kooplieden, bierbrouwers, tinnengieters, hoedenmakers, zeepzieders, goudsmeden en boekdrukkers om eens wat te noemen. Aan de kant van het Damrak meerden de schepen af die hun ladingen losten in de pakhuizen die aan de Warmoesstraat lagen vanwaar de handelswaar weer verder werd getransporteerd. Alleen het eerste stukje van deze straat heet geen Warmoesstraat maar St. Olofspoort, genoemd naar de middeleeuwse stadspoort die hier ooit was. In 1480 kreeg de stad namelijk een stenen muur.
Niet alleen woonden er veel rijke kooplieden in de Warmoesstraat ook het stadsbestuur was hier ruim vertegenwoordigd en dit was tevens de plek waar de Compagnie van Verre werd opgericht, de voorloper van de Vereenigde Oostindische Compagnie. In het wijnhuis van Martin Spil kwamen negen Amsterdamse kooplieden bijeen. Het illustere gezelschap bestond uit Hendrick Arentsz. Hudde, Reynier Adriaensz. Pauw, Jan Jansz. Kaerel, Hendrick Buyck, Dirck van Os, Syvert Sem, Jan Poppen, Pieter Dircksz. Hasselaer en Arent ten Grootenhuys. Deze negen mannen stopten gezamenlijk een deel van hun kapitaal in de nieuwe organisatie. Het resulteerde in april 1595 in het vertrek van de Mauritius, de Hollandia, de Amsterdam en het jacht Duyfken van de rede van Texel. Aan boord 249 bemanningsleden onder leiding van Cornelis de Houtman, geen admiraal overigens, maar koopman.
Vondel
Maar ook de cultuur was vertegenwoordigd in de Warmoesstraat. Joost van den Vondel (1587 – 1679) woonde namelijk in deze voorname straat en daarom is er tegenover nummer 111 een klein beeldje van hem in de gevel geplaatst. Vondel groeide op in de zijdewinkel van zijn vader die hij later zou overnemen. Toen zijn zoon het weer van hem overnam omstreeks 1652, ging het snel bergafwaarts en volgde een spoedig einde. Dat lag behalve aan externe factoren als de Eerste Engelse Oorlog waardoor de invoer plat kwam te liggen, vooral aan Vondel junior. Vondels biograaf Geraerdt Brandt omschreef Vondel jr. als “kleen van geest en los van hoofd”. De oude Vondel werd daarna suppoost – een soort boekhouder – bij de Bank van Lening. Het was meer een erebaantje en het gaf hem in elk geval tot zijn dood in 1679 een gegarandeerd inkomen.
Tot slot waren er in de zeventiende eeuw in de hoofdstraat van Amsterdam tal van logiesgelegenheden. Betrouwbare overnachtingsadressen waren schaars, maar hier waren ze wel te vinden. Eén van de eerste goede logementen in de stad was De Liesveldtsche Bijbel (1646) vlakbij de Sint Annenstraat. De bijbel was indertijd een vertrouwenwekkend symbool en later in de zeventiende eeuw waren er in de Warmoesstraat wel vijftien hotels die de bijbel als uithangbord gebruikten.
Ruim drie en een halve eeuw is dat allemaal verdwenen. Toch jammer.