De straten waren zeker niet zo leeg als nu en de anderhalvemeter-regel was nog niet bekend, maar ook in het verleden werd Amsterdam regelmatig geteisterd door besmettelijke ziektes en nam men maatregelen.
De meest gruwelijke besmettelijke ziekte was de pest en die was nooit ver weg in Amsterdam. De ziekte, die ook wel de ‘gave Godts’ of de ‘haestige siecte’ werd genoemd stak hier met de regelmaat van de klok de kop op. Van 1450 tot 1667 werd de stad maar liefst 37 keer getroffen door een pestepidemie en het was geen uitzondering als in zo’n pestjaar zomaar tien procent van de bevolking werd weggevaagd.
Vooral de epidemie van 1664 sloeg genadeloos toe met meer dan 25 duizend doden. Maar ook in 1601, 1602 en 1603 waren er dagen waarop er meer dan achthonderd sterfgevallen werden genoteerd. En dat waren niet alleen ouderen en zwakkeren. In 1602 bijvoorbeeld stierven er ruim driehonderd van de 750 kinderen in het Stadsweeshuis.
Men wist in die dagen amper iets over het hoe en waarom van de pest. Geen wonder natuurlijk dat er grote onzekerheid en angst heerste in de stad als er een epidemie uitbrak. De enige oplossing die men kon bedenken was de stad ontvluchten. Want dat was wel duidelijk: ‘Ze (de pest) komt van buiten en wordt door al te gemeenzaam verkeer der gezonden met de zieken vermenigvuldigd.’ Vandaar ook dat er aparte pesthuizen weden ingericht. Het ‘Pesthuys’ dat zich in eerste instantie in de Nes bevond puilde in die jaren uit van de slachtoffers.
Stok
Een anderhalvemeter-regel bestond nog niet in die dagen, maar om verdere verspreiding van de haestige siecte te voorkomen werden er wel degelijk maatregelen genomen. Daarbij was de belangrijkste maatregel: het afzonderen van de besmette personen van de gezonde personen. In eerste instantie werden huizen waar de pest heerste voorzien van een bos stro van ongeveer een meter lang en een arm dik. Later werden de huizen voorzien van de letter P en helemaal afgesloten. Personen die besmet waren moesten binnen blijven en mensen die genezen waren verklaard moesten nog wekenlang een witte stok met zich meedragen van ‘drie voet’ om aan te geven dat ze ex-patiënt waren. Kloosterlingen die de zieken verpleegden waren daarvan overigens uitgesloten.
Middeltjes tegen de pest waren er ook, maar of ze echt hielpen? Aanbevolen werd bijvoorbeeld de consumptie van schapenkeutels, knoflook en jenever. Wat ook goed hielp was een cardobenedictus – een soort distel – in een liter bier gooien, dat 24 uur laten staan en dan ‘s morgens op de nuchtere maag naar binnen gieten. ‘Cardobenedictus is zeer goed tegen alle venijn en vergiftiging en ook tegen alle besmettelijke koortsen en pestachtige ziekten’, aldus een zekere J. Grandeville. Zou het?
Weegschaal
Eind zeventiende eeuw was het dankzij allerlei maatregelen zoals quarantaine voor vreemdelingen, gedaan met de pest in Amsterdam. Maar af en toe doken er toch geruchten op van een nieuwe uitbraak zoals het Nieuws van den Dag van 17 september 1900 meldde. ‘In enige buiten de stad verschijnende bladen wordt, en nog wel “uit goede bron” medegedeeld dat zich hier ter stede “een pestgeval, althans een ziektegeval onder verdachte verschijnselen” zou hebben voorgedaan.
Wij moeten opkomen tegen de onverschoonbare lichtvaardigheid, waarmede de berichtgever de belangen van deze haven- en handelsstad in de weegschaal gesteld heeft. E r i s s c h i j n n o c h s c h a d u w v a n d e p e s t i n A m s t e r d a m.’
Het bleek inderdaad een vals gerucht. Helaas kunnen we dat anno 2020 niet zeggen van het coronavirus.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland. Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.