Het is zomer op de Wallen. De ramen staan open om de hitte te verdrijven en de straatgeluiden komen nu ongefilterd het huis binnen.
‘s Morgens in alle vroegte is het nog stil in de buurt. Een enkeling drukt op de kraan van het waterpunt. De nieuwe waterpunten zijn lelijk. Waar zijn die prachtige happertjes gebleven, vraag ik me af. Verder sloft er een enkele verdwaalde gast of junk voorbij. Soms een buurvrouw die haar hond uitlaat.
Al gaande de morgen verschijnen de vrachtauto’s. Er wordt bier geladen door de cafés. Een slang verdwijnt in een kelder onder de kroeg. Bij een ander drinklokaal worden klassieke biervaten gelost. Dat gaat gepaard met al even klassiek lawaai dat door merg en been gaat. Kedeng, kedeng.
Niet veel later verschijnen de food- en non-food wagens. Niet zelden hebben die een koelinstallatie op het dak. Terwijl de goederen worden gelost bromt de koelinstallatie onverminderd voort.
De eerste terrassen worden uitgezet. Stoelen en tafels belanden met een smak op de grond. De parasol wordt opengedraaid en de uitbaters van aanpalende horecagelegenheden maken een praatje.
Dan verschijnen de schoonmakers. Ze draaien hun rondjes door de buurt. Elke dag weer. De vuilnisbakken die niet zelden overstromen, worden geleegd. Er schettert muziek uit de wagen. Vaak reggae. De veeg- en spuitwagens van de stadsreiniging die volgen maken een hels kabaal, anders is het niet te omschrijven. Soms komt er ook nog een bladblazerboy – het is nooit een vrouw – voorbij die al van verre te horen is.
Zangkoren
Als de stadsreiniging is vertrokken is het eerste zachte geroezemoes te horen. Naarmate de ochtend vordert zwelt dat aan. Deuren worden dichtgegooid, een piepend karretje komt voorbij en de eerste rolkoffers dienen zich aan. Een wandelaar met een radio waaruit harde kaboem kaboem muziek knalt lijkt voorbij te kruipen. Stopt. Loopt tenslotte gelukkig door.
In de middag zijn de eerste zangkoren te horen die naarmate de dag vordert veranderen in gebrul. ‘Hé, hé, I know that you love me.’ Tussendoor harde stemmen van bellers die kennelijk denken dat er extra hard moet worden gesproken omdat ze anders niet worden gehoord. Soms loopt zo’n beller heen en weer en blijft een uur lang doorkwekken. De eerste sirenes van de politie. ‘Doorlopen’, zegt een diender met luide stem.
Eind van de middag en begin van de avond verandert het gebrul in liederlijk gebrul. De eerste schreeuwpartijen beginnen. Luidruchtig wordt heel luidruchtig Dave gezocht. Later Ann. Met de voortschrijdende inname van pullen bier wordt er harden en vaker gelachen. Met hoge hikjes. Of gierend. Of vet. En alles daar tussenin. Eerst nog afzonderlijk te onderscheiden, allengs echter niet meer. Glazen kletteren tegen de grond, vuilnisbakken worden dicht gesmeten, een motor wordt gestart, de gashendel opengedraaid. Grote groepen stoppen bij Belle. Hè, dat mocht toch niet meer? De gids begint aan een ellenlang verhaal dat net niet is te verstaan.
Aan het eind van de avond en begin van de nacht is de apotheose. Een brei van geschreeuw en gegil. Langzaam vlakt het af om daarna nog geregeld op te flakkeren. De hele nacht lang. Tot in de vroege uurtjes.
Ondertussen tikt de klok van de Oudekerk de uren weg. Morgen zijn er weer heel andere geluiden te horen. En toch ook weer dezelfde als vandaag. Maar hoe dan ook er zal herrie zijn.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland.