Alles is kanker. Kankerbek, kankerklootzak, kankerhoer, kankerlul. En als het geen kanker is, is het wel een teringzooi waar hij niks mee te maken wil hebben. Ben ik een zeurkous? Prima. Maar ik ben die intimiderende gekken en irritante blaters gewoon spuugzat.
Zaterdagavond 3 februari, half zes. Er staat een schreeuwende, intimiderende kerel op de boombank. Hij loopt voortdurend heen en weer. Geregeld loopt hij met mensen mee. Hij schreeuwt. “Money!”. Hij steekt een hand onder hun neus. De meesten ontwijken hem en lopen snel door. Dan richt hij zijn aandacht vervolgens direct op een andere voorbijganger. Hij schopt tegen de vuilnisbak en wast al schreeuwend z’n gezicht bij de kraan. De regen schijnt hem verder niet te deren.
Het meisje dat in de chocoladewinkel staat bij de kerktoren is niet bang uitgevallen, maar wel op haar hoede. In haar plaats zou ik behoorlijk benauwd zijn. Stel je voor dat zo’n gek je zaak komt binnenlopen, wat doe je dan?
Pas rond de klok van zeven, ruimt hij het veld. Plotseling loopt hij gehaast weg. De plastic zak waar zijn oranje rugzak in zat, smijt hij op de grond. Het is het einde van anderhalf uur intimiderend getier voor mijn deur.
Woensdag 7 februari, tien uur ‘s avonds. Voor de deur van de kerk staat een twintigtal vrouwen liedjes te zingen. Het gaat maar door. De ene hit na de andere. “We all live in the yellow submarine”. Ze zijn duidelijk Brits en hebben veel dronkenvrouwspret. Het is verschrikkelijk eentonig en vals. Als hun liedje is afgelopen wordt er nog geklapt ook door de voorbijgangers die zijn blijven stilstaan. Eindelijk stoppen ze na een half uurtje met hun valse geblaat.
Zaterdagmorgen, 10 februari, elf uur. Er loopt een man over het plein die oorverdovend hard schreeuwt. Alles is kanker. Kankerbek, kankerklootzak, kankerhoer, kankerlul. En als het geen kanker is, is het wel een teringzooi waar hij niks mee te maken wil hebben. Hij grijpt in de vuilnisbakken en gooit de troep op straat. Daarna wast hij zich bij de kraan. Hij zet er zelfs z’n pet voor af. Na ruim een kwartier verdwijnt hij godzijdank in de Wijde Kerksteeg, maar ik hoor hem zeker nog vijf minuten tieren en schreeuwen.
Theater
Daar zit je dan als brave burgerman. Wat te doen als het plein rond het godshuis verandert in een theater vol intimiderend geschreeuw of irritant gegil? Eerst denk je: het gaat wel over, hij verdwijnt wel weer. Of in het geval van de blatende wijven: dat gejank zal zo wel ophouden.
Maar op een gegeven moment klotst je ergernis tegen de plinten op. De irritatie groeit en groeit. 112 bel je nou ook weer niet direct. Dan maar 0900-8844? Ach, voordat die lui hier zijn – als ze al komen – is die gek allang weer verdwenen. Dus laat maar zitten. Handhaving bellen? Toets 14-020 en je komt bij het ‘Contact Center’ van de gemeente Amsterdam uit. Heeft dat zin? Als ze al te bereiken zijn, vrij weinig.
Moeten wij als bewoners dan maar drie keer per week, want daar komt het zo ongeveer op neer, naar beneden lopen en zelf maar de boel zien op te lossen? Het liefst natuurlijk zonder direct het gevaar te lopen in elkaar te worden gerost. Ik heb er weinig zin in en m’n buren kennelijk ook niet.
Ik kan hier maar één oplossing voor bedenken: elk kwartier, of op z’n minst elk half uur, moet hier politie langskomen. Of desnoods handhavers. Maar dan wel handhavers die niet op hun telefoon staren en die ingrijpen.
Ben ik een zeurkous? Prima. Maar ik ben die intimiderende gekken en irritante nepzangeressen gewoon spuugzat.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland.