Het gebeurde op een zaterdagavond. De tentoonstelling van de Rietveld Academie was net van start gegaan en als dank hadden de studenten van de academie een tafel gedekt om zondags voor de kerkdienst samen met de gemeenteleden van de Oude Kerk te ontbijten.

Tegen een uur of zes, half zeven was iedereen vertrokken en was Harro Lowie (61), sinds november vorig jaar koster van de Oude Kerk, alleen achtergebleven in de gebouw. ‘Nog even het zendertje van de dominee voor de dienst van morgen alvast in de Spiegelkamer leggen en dan naar huis’, had Lowie gedacht. Hij opende de deur van de Spiegelkamer liep naar binnen en hoorde: boem. Met een forse klap viel de deur achter hem in het slot.

Hij probeerde onmiddellijk of hij de deur naar de aangrenzende Sint Sebastiaans kapel weer open kon krijgen. Tevergeefs: Lowie zat vast in de met luiken afgesloten Spiegelkamer, die uitkeek op de tuin van de naastgelegen koffieschenkerij. Zonder telefoon, ook dat nog. Hij dacht na, ging opnieuw naar de deur, maar nee, die was echt definitief in het slot gevallen.

Wat nu te doen? Al snel kwam Lowie er achter dat niet alleen de ramen van de Spiegelkamer konden worden geopend, maar dat het ook mogelijk was de luiken van binnenuit open te gooien. Dat deed hij. Het was inmiddels een uur of zeven, maar het duurde tot tien uur voordat er iemand op zijn hulpgeroep reageerde. ‘In eerste instantie liep iedereen gewoon door. Toen kwam er een meneer die een paar stadswachten alarmeerde.’

Olielamp

‘In plaats van hulp te bieden, begonnen de stadswachten me te ondervragen. Hun zaklamp richtten ze daarbij consequent op mijn ogen. Hoe oud ik was, waar ik vandaan kwam, wat ik daar deed, enzovoorts en zo verder. Ja, riep ik boos, en ik heb een rooie onderbroek aan.’ Ze zouden me helpen beloofden ze en vertrokken. Daarna gebeurde er meer dan twee uur lang…niks.

Toen kwam de meneer nog een keer langs die er om tien uur ook al was geweest. ‘Zit je daar nou nog steeds, zei hij.’ Op mijn bevestigend antwoord zei hij dat hij wel even naar politiebureau Beursstraat zou lopen. Dat deed hij en al snel meldden zich twee agenten. Ik riep naar ze dat ze mijn broer moesten bellen, het enige nummer dat ik uit mijn hoofd kende. Ze belden mijn broer, maar die zat in Enschede. Hij belde echter op zijn beurt de dominee en die uiteindelijk de kerkrentmeester, zeg maar de beheerder van het gebouw. Die heeft een extra set sleutels. Om kwart over twee ’s nachts kwam hij me bevrijden en stond ik weer buiten.

Nee, bang was Lowie niet geweest. Per slot van rekening zou het morgen zondag zijn. Dan zou de dominee komen om zich in de Spiegelkamer om te kleden en de microfoon op te spelden. Wel had hij behoorlijke honger en dorst gekregen.

Later kreeg hij te horen dat hij niet de eerste was die de deur achter zich in het slot had horen vallen. Ook de dominee was het overkomen. ‘Toen de agenten met me door de kerk liepen, zei één van hen: “Jezus, wat is het hier mooi. Ik loop er al tien jaar omheen, maar ben hier nog nooit binnen geweest.” Is mijn korte gevangenschap toch nog ergens goed voor geweest.’